Opbouw van je les met het kop-romp-staart model


De afgelopen tijd hebben we samen met docenten veel lesplannen gemaakt of herzien. Dit kwam deels door de omzetting van de opleidingen naar hybride vorm, maar ook door het ontwikkelen van nieuwe opleidingen en cursussen. Het doel van de les is om deelnemers te laten leren en om ze geboeid te houden. We passen het kop-romp-staart model toe om dit te bereiken door structuur aan te brengen in de les. In dit artikel lees je hoe je dit gebruikt.

Kop romp staart

Kop
Een goed begin is het halve werk. Daarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan de aanvang van je les: de kop. Dit is ongeveer tien procent van je lestijd. Hierbij verplaats je je in de deelnemers en probeer je in te spelen op mogelijke vragen van hen als:

  • Wat heb ik hier te leren?
  • Wie zijn de andere deelnemers? Kan ik hier mijzelf zijn?
  • Is de docent deskundig? Kan de docent mij iets leren?
  • Hoe ziet de dag eruit? Haal ik mijn trein om 16.30 uur?

In de kop geef je antwoord op deze vragen. Dit doe je door de mensen welkom te heten (kennismaken met elkaar), het doel van de les te vertellen, te vertellen wie jij bent en waarom jij dit onderdeel geeft. En tot slot vertel je het programma van de dag.

Aandacht voor de kop is belangrijk, omdat cursisten zich veilig moeten voelen om te kunnen leren. En ze moeten ervaren dat ze iets te leren oftewel iets te halen hebben. Een geschikte werkvorm om kennis met elkaar te maken is ‘De landkaart’. In het lokaal leg je een denkbeeldige landkaart van Nederland. Je geeft aan waar noord -oost – zuid – west is. En stel je vragen als “Waar woon je?” en “Waar heb je gestudeerd?”. Ga hierover in gesprek. Door deze kennismaking worden de overeenkomsten tussen deelnemers versterkt. Wat bijdraagt aan een gevoel van veiligheid, wat helpt om te kunnen leren.

Romp
De romp maakt circa tachtig procent uit van de beschikbare tijd. Hierin behandel je verschillende deelonderwerpen. Maak een duidelijk onderscheid tussen de deelonderwerpen en benoem deze ook. Een drieslag in je verhaal per deelonderwerp is het mooiste.

  1. Vertel wat je gaat doceren
    Introduceer het onderwerp dat je gaat behandelen. Stel je gaat het deelonderwerp ‘tijdig herkennen van faalmechanismen bij waterkeringen’ behandelen. Vertel dat je de faalmechanismen gaat behandelen, hoe je deze herkent en waarom dit van belang is. Als je gebruik maakt van een werkvorm dan leg je uit wat je van de deelnemers verwacht. Ook licht je toe wat de deelnemers na afloop van dit deelonderwerp geleerd hebben.
  2. Doceer het
    Behandel de theorie en probeer deelnemers hierin te betrekken. Dit kan door werkvormen toe te passen of samen met de deelnemers een vertaling naar de praktijk te maken. In het voorbeeld van ‘faalmechanismen’ kun je de deelnemers een werkblad geven, met daarop een overzicht van de faalmechanismen. Vraag hen hoe ze denken deze te herkennen en waarom het belangrijk is deze tijdig te herkennen. Na afloop bespreek je de vragen klassikaal.
  3. Vertel wat je hebt behandeld
    Vat het deelonderwerp samen. Om deelnemers te activeren kun je ook hen vragen te vertellen wat ze hebben geleerd. Vraag hen bijvoorbeeld in eigen woorden samen te vatten wat de essentie is van hetgeen dat behandeld is.

Staart
De staart is de laatste tien procent van de beschikbare tijd. Je geeft hierin een samenvatting van de les, of je laat deze door de deelnemers geven. Vraag hen bijvoorbeeld om in steekwoorden te noteren wat ze hebben geleerd en laat hierna een aantal deelnemers dit delen. Daarnaast is het belangrijk om hier ook een vertaalslag te maken naar de praktijk van de deelnemers. Hoe ga je dit toepassen in je werk? En je checkt of de leerdoelen zijn behaald.